Oud-premier Wim Kok stelde een aantal jaren geleden dat we met z’n allen dansen op een vulkaan. Vooral de laatste tijd krijgt hij opvallend veel bijval.



Paul Volcker, oud centrale bankpresident en voorganger van Alan Greenspan, waarschuwde bijvoorbeeld dat onder de schijnbare rust aan de oppervlakte van de economie er gevaarlijker omstandigheden liggen dan hij ooit had meegemaakt. Onze grote welvaart maskeert dat de economische en financiële instabiliteit in de wereld de laatste jaren sterk is toegenomen. Omdat onze consumptieeconomie voor een groot deel afhankelijk is van vertrouwen, krijgen we doorgaans alleen maar hoera-verhalen te horen. Weer een procentje erbij!
Toch voelen velen dat er iets niet pluis is. In de serieuze media verschijnen langzamerhand ook waarschuwingen dat het niet allemaal goud is dat er blinkt. En het zijn niet de minsten die aan de bel trekken: het Internationaal Monetair Fonds (IMF), de Bank voor Internationale Betalingen (BIS), de Wereldbank, de Europese Centrale Bank (ECB), en ‘last but not least’ begin 2006 onze eigen (toenmalige) minister van Financiën, Gerrit Zalm. Het beeld dat opdoemt uit deze verhalen is niet rooskleurig. In onomwonden taal wordt gewaarschuwd voor grote disbalansen in de wereldeconomie en het valutasysteem. Abrupte correctie hiervan zou een diepe economische recessie of zelfs een depressie tot gevolg kunnen hebben.

Veel commentatoren en economen doen opmerkingen over de wankele status van ons financiële systeem af als ‘doemdenken’. Het gaat ten slotte al heel lang goed, nietwaar? Deze houding doet denken aan uitspraken van de bekende econoom Irving Fisher, die vlak voor de beurskrach in 1929 riep dat aandelen zich op een blijvend hoog plateau bevonden en dat het tijd was om in te stappen.

Ons huidige op papier gebaseerde geldsysteem is in de loop van de afgelopen eeuw gevormd door een symbiose tussen banken en overheden, met als uiteindelijke resultaat de dollar als wereldhandelsmunt. De wens tot een papieren geldsysteem te komen was een begrijpelijke, maar het staat nu aan de basis van een snel uitdijende financiële industrie. Anno 2007 worden zowel de dollar als de financiële industrie gekweld door toenemende instabiliteit. Wat volgt is het verhaal van de tocht naar de vulkaan.

De machinerie van de maakbaarheid

Papier geld betekent in theorie ongelimiteerde economische expansie en koopkracht omdat de geldpers kan blijven draaien. De verlokking van ongelimiteerde winsten en uitgaven werd natuurlijk al vroeg onderkend. Diverse malen in onze historie is papier geld geïntroduceerd. Evenzovele malen klapte echter het banksysteem ineen, maar toch bleven banken dromen van ongekende winsten en overheden van ongelimiteerde uitgaven. Om dit te bereiken gingen overheden en banken de afgelopen eeuw over tot institutionele samenwerking. Het samenvloeien van politieke ideologie en commercieel eigenbelang maakte de geleidelijke introductie van papier geld mogelijk.

Eind negentiende eeuw ontstond bij Europese en Amerikaanse politici door de opkomst van socialistische ideologieën langzaam maar zeker de behoefte om de samenleving een bepaalde richting te geven. Om de gewenste maatschappelijke verhoudingen te kunnen creëren moesten overheden invloed uit kunnen oefenen op het bestedingspatroon en de inkomensverhoudingen van mensen. De tucht van de markt was minder welkom, de maatschappelijke en intellectuele mode dicteerde dat politici beter met het geld om konden gaan dan burgers. Om dit te bereiken was het noodzakelijk dat het door de samenleving verdiende geld door politici werd verzameld, op een directe manier via belastingen en op een indirecte manier via lenen en geldschepping. Geldschepping was echter alleen mogelijk door een eerst geleidelijke en daarna rigoureuze ontkoppeling van goud en geld.

Banken hadden ook groot voordeel bij een ontkoppeling van goud en geld en grepen de ideologische ontwikkeling aan om tot kartelvorming te komen. Zo kon een aantal vliegen in één klap worden geslagen: de competitie kon worden uitgeschakeld en papier geld kon worden geïntroduceerd. Om tot kartelvorming te komen werd met succes een lobby bij de overheid gestart. Het bankkartel kreeg daardoor de beschikking over zogenaamd elastisch geld om bankreserves in tijden van crises aan te kunnen vullen met extra kapitaal. Dit elastische geld was natuurlijk van papier. Tegelijkertijd werd de wettelijke gouddekking van het uitstaande geld geleidelijk verminderd. Banken konden door deze maatregel meer geld uitlenen dan er goud in hun kluis lag, de rente opbrengsten staken ze in hun zak. Overheden konden van diezelfde banken het geld lenen dat ze nodig hadden om hun plannen ten uitvoer te brengen.

U ziet, de maakbare samenleving en een geldsysteem gebaseerd op papier geld gingen hand in hand. En zoals vaak het geval is stonden er vrij snel intellectuelen op om de geëvolueerde praktijk, in dit geval de symbiose tussen banken en overheid, als gezond en heilzaam te bestempelden en zelfs in een theorie te gieten: Keynesianisme, vernoemd naar de bekende Britse econoom John Maynard Keynes.

Bretton Woods: van goudwisselstandaard naar dollarstandaard

Lord Keynes en de Amerikaanse econoom en socialistisch politicus Harry Dexter White staan aan de basis van het huidige westerse papieren geldsysteem. De ontwrichting die de Tweede Wereldoorlog had aangericht, maakte het voor hen mogelijk om de maakbaarheid van samenleving en economie in een internationaal verdrag te formaliseren. In 1944 werd in Bretton Woods afgesproken dat de Amerikaanse papieren dollar de spilmunt zou worden van het financiële systeem. Omdat de stabiliteit van goud nog diep in de psyche was verankerd, werd de waarde van de dollar gegarandeerd door een koppeling met goud tegen een vaste koers van $35 voor een ounce (31 gram). Buitenlandse centrale banken koppelden hun lokale munten tegen een vaste koers aan de dollar en konden hun dollars te allen tijde omwisselen voor Amerikaans goud. Lange tijd werkte deze afspraak erg goed, het bracht een klimaat van rust en vertrouwen waardoor de verwoeste Europese economieën konden herstellen.
Problemen ontstonden toen het begon te dagen dat de hoeveelheid dollars veel groter, en groeiende, was dan de hoeveelheid Amerikaans goud. Door een gebrek aan zelfdiscipline gaf de Amerikaanse overheid in de jaren 60 van de vorige eeuw steeds meer geld uit aan de oorlog in Vietnam en de uitbreiding van de verzorgingsstaat. Papieren dollars overstelpten de wereldmarkt. Als gevolg hiervan ontstond er een toenemend wantrouwen bij buitenlandse centrale banken, ze wisselden steeds meer dollars om voor goud, waardoor de Amerikaanse goudvoorraad wegsmolt als sneeuw voor de zon. Begin jaren 70 was er van het startkapitaal van 24.000 ton goud nog 8000 ton over. Om verdere afname tegen te gaan schortte President Nixon de Amerikaanse betalingsverplichtingen op door op 15 augustus 1971 de band tussen de dollar en het goud te verbreken. Vanaf dat moment konden centrale banken dus fluiten naar hun goud en is ons geldsysteem niet meer gebaseerd op bezit en kapitaal, maar volledig op schuld en krediet. 

Sander Boon

 

Dit artikel verscheen op 18 mei 2007 in het opinie weekblad Opinio